Gaat hypotheek teniet bij gebreke aan tijdige aangifte van schuldvordering?

In een arrest van 12 maart 2020 heeft het Hof van Cassatie een jarenlange discussie in de rechtspraak en rechtsleer beslecht over de vraag of een hypothecaire schuldeiser, die niet (tijdig) aangifte van schuldvordering heeft gedaan in het faillissement van zijn schuldenaar, zijn rechten nog kan laten gelden op de verkoopopbrengst van het goed van de gefailleerde schuldenaar, waarop de hypotheek betrekking heeft.

  • De faillissementswet

Artikel 62 (oude) Faillissementswet (thans art. XX.155 §1 lid 1 WER) bepaalt dat een schuldeiser aangifte moet doen van zijn schuldvordering om in aanmerking te kunnen komen voor een uitdeling alsmede om enig recht van voorrang te kunnen uitoefenen.

Vroeger werd de aangifte van schuldvordering samen met de bewijsstukken neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel. Tegenwoordig gebeurt de aangifte in de meeste gevallen digitaal via ‘Regsol’, het Centraal Register Solvabiliteit, waar insolventiedossiers beheerd worden.

Die verplichting om een aangifte van schuldvordering in te dienen, geldt zowel voor gewone/chirografaire schuldeisers, als voor schuldeisers die zich kunnen beroepen op een hypotheek of een voorrecht.

Indien een schuldeiser niet tijdig zijn schuldvordering heeft aangegeven, komt hij niet in aanmerking voor enige uitdeling (art. 72 lid 1 Faill.W. – thans art. XX.165 lid 1 WER).

Met ‘tijdig’ wordt in principe bedoeld: binnen het jaar vanaf het faillissementsvonnis (art. 72 lid 3 Faill.W. – thans art. XX.165 lid 3 WER).

  • Toepassing door een bepaald deel van de rechtspraak

Bepaalde rechtspraak leidde uit voormeld artikel 62 (oude) Faillissementswet af dat een hypothecaire schuldeiser die geen tijdige aangifte van schuldvordering had gedaan, zijn rechten ook niet meer kon laten gelden op de verkoopopbrengst van het onroerend goed bij verkoop door de curator.

Die rechtspraak had uiteraard verstrekkende gevolgen. Een schuldeiser die omwille van omstandigheden niet tijdig aangifte had gedaan (bv. omdat hij dacht dat zijn vordering met de verkoopprijs van het gehypothekeerde goed voldaan zou kunnen worden en hij geen aangifte moest doen), kon plots geen aanspraak meer maken op (een deel van) de verkoopopbrengst.

De hypotheek ging dus als het ware teniet bij gebreke aan tijdige aangifte van schuldvordering.

  • Antwoord van het Hof van Cassatie

In een – weliswaar zeer kort gemotiveerd – arrest roept het Hof van Cassatie die rechtspraak nu een halt toe (zoals ook het Hof van beroep te Gent in het bestreden arrest reeds had gedaan). Het Hof verwijst daarbij naar artikel 1326 van het Gerechtelijk Wetboek.

Krachtens dit artikel brengt de verkoop door de curator van een onroerend goed van de gefailleerde van rechtswege de overwijzing met zich mee van de prijs ten behoeve van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers.

Daaruit volgt volgens het Hof van Cassatie dat – ook zónder aangifte van schuldvordering – hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers hun rechten nog kunnen laten gelden bij de verdeling van de verkoopopbrengst van het goed, waarop hun zekerheid betrekking heeft. Voor het saldo van hun vordering, dat niet hypothecair gewaarborgd is, zullen zij uiteraard wél aangifte moeten doen.

Het cassatiearrest zorgt niet alleen voor opluchting onder hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers, maar vooral ook voor duidelijkheid voor alle partijen die bij de faillissementsafwikkeling betrokken zijn. Een hypotheek gaat niet teniet bij gebreke aan tijdige aangifte van schuldvordering.

Ook al heeft het cassatiearrest betrekking op feiten onder de (oude) Faillissementswet, toch blijft het arrest ook na de inwerkingtreding van het nieuwe insolventierecht in Boek XX WER relevant, niet alleen omdat die oude Faillissementswet van toepassing blijft op insolventieprocedures geopend vóór 1 mei 2018, maar ook omdat het WER de aangehaalde artikelen nagenoeg identiek heeft overgenomen.

  • Opgepast

Niettemin blijft het voor hypotheekhouders nog steeds aangewezen om voor alle zekerheid toch maar tijdig aangifte van schuldvordering te doen.

Artikel 108 van de Hypotheekwet stelt immers dat een hypotheek ook teniet gaat door afstand van hypotheek door de schuldeiser. Deze afstand kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend zijn en is aan geen enkele formaliteit onderworpen. De stilzwijgende afstand kan afgeleid worden uit alle akten en feiten die de ondubbelzinnige intentie van de schuldeiser inhouden om het onroerend goed te bevrijden van de hypotheek. Het betreft een feitenkwestie, waarover de rechter soeverein oordeelt. In bepaalde omstandigheden zou de rechter dus kunnen oordelen dat het niet tijdig indienen van een aangifte van schuldvordering een afstand van de hypotheek impliceert.

Een hypothecair schuldeiser zal dus het zekere voor het onzekere kiezen en toch best tijdig aangifte van schuldvordering doen.