Kwijtschelding na faillissement. Een gat in de hand? Dit zijn de gevolgen voor uw ‘fresh start’.

Op onze website werd reeds geschreven over de tweede kans die gefailleerden kunnen krijgen via het regime van de kwijtschelding, een zgn. ‘fresh start’  (27 september 2018 – “Fresh start onder de nieuwe faillissementswet”). Het regime van de kwijtschelding bevrijdt de gefailleerde natuurlijke persoon van alle restschulden (met beperkte uitzonderingen), wat betekent dat de natuurlijke persoon niet langer gehouden is deze schulden te betalen aan zijn schuldeisers.

Sinds de invoering van het nieuwe Boek XX in het Wetboek van Economisch Recht kan zo’n fresh start vrij eenvoudig en snel verkregen worden. De kwijtschelding kan in principe reeds worden toegekend van zodra daartoe een tijdig verzoek (uiterlijk drie maanden na bekendmaking van het faillissementsvonnis) wordt neergelegd. De rechtbank beschikt daarbij niet over de bevoegdheid om ambtshalve na te gaan of een kwijtschelding al dan niet gerechtvaardigd zou zijn. Het staat evenwel elke belanghebbende, zoals de schuldeisers, maar ook de curator en het openbaar ministerie, vrij om zich te verzetten tegen een kwijtschelding. De kwijtschelding kan enkel geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien de gefailleerde kennelijk grove fouten heeft begaan die hebben bijgedragen tot het faillissement. Wanneer de belanghebbende erin slaagt om hiervan het bewijs te leveren, dan zal de rechtbank het verzoek tot kwijtschelding afwijzen.

De lat met betrekking tot de kwijtscheldingsprocedure lijkt aldus vrij laag te liggen. Dit in combinatie met de verruiming van de groep van personen die in aanmerking komt om faillissement aan te vragen, kan personen in moeilijkheden ertoe aanzetten om al te snel naar een faillissement te willen grijpen.

Toch blijft alertheid vereist. In het kader van de kwijtschelding heeft de Ondernemingsrechtbank te Antwerpen op 25 juni 2019 immers een interessant vonnis geveld. In dit vonnis werd namelijk geoordeeld dat zo’n kennelijk grove fout zich ook kan situeren in het privéleven van de gefailleerde. Het is, volgens deze rechtbank, niet vereist dat de kennelijk grove fout gelieerd is aan de ondernemingsactiviteit.

In de zaak die ter beoordeling werd gelegd van de Ondernemingsrechtbank te Antwerpen waren de privéschulden van de gefailleerde de enige reden dat het faillissement werd uitgesproken. De ondernemingsactiviteit van de gefailleerde was immers op zich rendabel. Uit het uitgavenpatroon van de gefailleerde bleek dat hij op een zeer lichtzinnige wijze omging met geld. Meer bepaald was hij meerdere leningen aangegaan (o.a. bij zijn ex-partner), waarvan hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat hij deze niet zou kunnen terugbetalen. Hoewel dit buitensporig uitgavengedrag volledig losstond van de ondernemingsactiviteit, werd dit gezien als een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement. De privéschulden waren immers een oorzaak van de faillissementstoestand. De kwijtschelding werd bijgevolg geweigerd.

Wellicht was dit vonnis een koude douche voor de gefailleerde in kwestie. Hopelijk is het echter een wijze les voor diegenen die er thans nog te snel van uitgaan dat de kwijtschelding een automatisme vormt, zich niet bewust zijnde dat het ‘gat in hun hand’ hen wel eens hun fresh start zou kunnen kosten.

Noot: Tegen het vonnis van de Ondernemingsrechtbank te Antwerpen werd inmiddels hoger beroep aangetekend. Het is dus nog even afwachten of dit vonnis ook effectief stand zal houden in graad van beroep. Wij volgen het alvast voor u op.