Lagere startkost voor juridische procedures: of toch ook niet?

Bij het opstarten van een procedure moet de eisende partij onmiddellijk de rolrechten (een deel van de gerechtskosten) betalen. Nadien kan deze ‘winnende’ partij ze dan recupereren van de ‘verliezende’ partij.

Deze regeling verandert vanaf 1 februari: zowel het bedrag als het ogenblik van betaling worden aangepast.

De rolrechten zullen worden bepaald op basis van de rechtbank waarvoor de procedure opgestart wordt:

Vredegerecht
Politierechtbank
50 euro
Rechtbank van eerste aanleg
Ondernemingsrechtbank
165 euro
Hof van Beroep 400 euro
Hof van Cassatie 650 euro

 

Goed nieuws: zaken voor de arbeidsgerechten worden vrijgesteld van rolrechten! Hetzelfde geldt voor vorderingen in het kader van insolventieprocedures voor de ondernemingsrechtbank (faillissement, WCO, …).

Vroeger moest de eiser deze rechten betalen of voorschieten. Vanaf 1 februari zal de rechter in zijn eindbeslissing bepalen welke partij de rolrechten moet betalen.

In principe is de eisende partij de rolrechten verschuldigd: indien de verweerder in het ongelijk is gesteld zal hij ze volledig moeten terugbetalen. De rechter kan ook beslissen om de kost te verdelen tussen de partijen.

Wie niet betaalt, kan een administratieve boete oplopen van minimum 25 euro en maximum de helft van het rolrecht.

Kort samengevat: vroeger kreeg de staat de rolrechten bij het begin van de procedure (en was ze zeker van betaling), vanaf nu moet ze wachten tot het einde van de procedure (en draagt ze het risico dat de partij die moet betalen insolvabel is…).